Overweging van zondag 14 november door p. George Zeegers

 

Het is een heel moderne parabel, die we zojuist hoorden: je moet je talenten ontwikkelen en gebruiken. Scholen hebben een talentenklas,we krijgen een talentencampus en ook het eind van die parabel klinkt heel modern. In het zakenleven van onze tijd, daar moet winst gemaakt worden of anders deugt het niet. Je  moet je geld niet in je oude kous bewaren, maar zet het op de bank dan krijg je tenminste nog rente. Want het moet opleveren! En zelfs het  einde  dat zo hard klinkt is de gang van zaken bij elk faillissement of in minder economische tijden: mensen die eruit moeten, hun baan verliezen of zelfs met grote schulden achterblijven bij het sluiten van een bedrijf.

En toch klinkt het ook weer niet erg christelijk. Het gaat hier  -dat weten we – over een parabel, Parabels zijn voorbeeld- verhalen die iets speciaals willen duidelijk maken en dus dingen op scherp zetten..en hier is dat duidelijk: God is die man  die naar het buitenland vertrekt. Wij zijn die dienaren die op zijn bezit moeten passen. Het talent was de  grootste geld-eenheid van die tijd, een waarde van 40 kilo zilver, wordt geschat, we weten dat niet precies..  En wij, zijn dienaren,  moeten de talenten die ons zijn toevertrouwd gebruiken, zodat ze vrucht dragen.

De beeldtaal van deze parabel is die van de economie: geld maken, werken en winst maken. De parabel spreekt over de bank en rente.  Het  klinkt allemaal heel modern, helemaal van onze tijd. Maar… het gaat hier niet over geld verdienen of aandelen en winst. We moeten goed luisteren! De heer vertrouwt niet ieder zijn afzonderlijke persoonlijke kwaliteiten toe; Hij vertrouwt zijn hele bezit toe aan zijn dienaren. En zijn bezit dat is niet geld. Dat is zijn ideaal, zijn droom met de hele schepping, met zijn mensen en zijn mensengemeenschap. Dat is de uitdaging waar wij voorstaan: Gods schepping en zijn bedoeling met al wat is, tot bloei brengen en vooruitdragen. En daar mag niemand zich aan onttrekken

Het woord ‘talent’ heeft twee betekenissen gekregen, waarschijnlijk door deze parabel, want het  woord talent werd ook de naam voor  de menselijke kwaliteiten die je meedraagt. En al hebben we allemaal verschillende kwaliteiten, we hebben er o zoveel –  ieder van ons. We zijn geweldig begiftigde wezens, we kunnen er mee tot op een onbenullige astroïde ergens heel ver weg in het heelal komen.  Al je talenten moet je aanwenden, zo goed je kunt, opdat Gods droom met mij en met zijn hele schepping waar wordt, gerealiseerd wordt, mede door mijn inspanning. En als je doet wat je kunt, dan is het goed . En dan is het heel goed. “Uitstekend goede en trouwe knecht”, klinkt het. Dat is de zin van deze parabel.

 

De  liturgie van deze zondag geeft een duidelijk voorbeeld. We lazen in de eerste lezing een van de schaarse stukken over de vrouw.  Onze bijbel komt uit een mannencultuur. Zoals ook in onze profane geschiedenisboeken het bijna uitsluitend over mannen gaat, zo is dat in de bijbel ook zo. Het is dan ook  bijzonder dat het boek Spreuken eindigt met zo’n uitgebreid loflied op de vrouw. Dit is maar een gedeelte van dat loflied en dit stuk is al duidelijk genoeg. en liegt er niet om. Een sterke vrouw wie zal haar vinden begint de tekst. Nou..sterke vrouwen zijn er zat, hier een kerk vol sterke vrouwen niet vanwege haar spierballen of haar hoge positie in de samenleving, maar wel om haar basis plaats in de samenleving, vrouwen zijn de draagsters van het leven, de draagsters van onze gezinnen, de draagsters van onze gemeenschappen, ook van onze geloofsgemeenschap.

Deze tekst is een gedicht,  een acrosticon, dwz dat ieder regel begint met een volgende letter van het hebreeuwse alfabet begint. De bijbelwetenschappers zijn er tamelijk over eens dat in dit gedicht de vrouw het beeld is van de wijsheid van God.

Nou, dames, een mooier compliment kan de Bijbel jullie niet maken.

Overweging van zondag 9 november 2014 door pastor Leon Teubner.

 

Jezus is onderweg naar Jeruzalem om er

met zijn leerlingen het Paasfeest te vieren.

Met Pasen herinnert het joodse volk zich

dat God hen ooit bevrijd heeft uit Egypte.

En dat deze bevrijding telkens weer nodig is.

 

Die bevrijding geschiedt nu, als zij optrekken naar de tempel,

en daar in het Heilige komen te staan voor Gods gelaat.

Telkens als zij er met lege handen en met enkel zichzelf binnentreden

om daar God werkelijk te ontmoeten, worden zij weer Gods volk

dat onderweg is naar het beloofde land.

 

In het Heilige wordt alles afgebroken en ontbonden

wat er staat tussen hen en hun God.

Alles wat hindert om Hem werkelijk te ontmoeten,

alles wat hindert om door Hem te worden geleid.

 

Steeds staat er van alles tussen ons en onze God.

Wij komen tot Hem met geld en goed en offers van allerlei soort,

om Hem mild te stemmen en om ons eigen heil af te kopen.

Maar wij geven niet onszelf, vertrouwen onszélf niet geheel aan Hem toe.

 

En zo komt de levengevende ontmoeting niet tot stand

en worden wij niet echt bevrijd en blijven slaaf in Egypte.

Wij naderen wel God, die onvoorwaardelijk op ons wacht,

en die niets van ons verlangt dan wijzelf alleen.

Maar wij vullen zijn huis met van alles en nog wat,

en Heer van het huis verdwijnt achter dat alles onze hun ogen.

 

Het verhaal van de reiniging van de tempel wil ons bewust maken

van die oermenselijke neiging, alles zelf te willen verdienen of te kopen,

vanuit een diep verlangen om autonoom en onafhankelijk te zijn;

een diep verlangen om God en niemand anders nodig te hebben,

om eigenlijk gelijk aan God te worden – om God zelf te zijn.

 

Deze onbewuste streving ziet Jezus in de tempel gebeuren,

en Hij kan niet anders dan daarop reageren.

Het is Hem alles waard om ons te bevrijden, zelfs zijn eigen leven.

Opdat wij weer worden tot een tempel waarin God wonen kan,

en ons kan vormen tot zijn volk in zijn koninkrijk.

 

Steeds weer raken wij weg bij wat Gods verlangen is,

wanneer onze eigen verlangens op de voorgrond staan.

Gods verlangen is het om in ieder van ons wonen,

om zijn koninkrijk in en onder ons tot gestalte brengen.

 

Maar wij komen bij Hem met onze eigen verlangens,

en niet om Hemzelf; Hij is als een koe, zegt meester Eckhart,

die wij houden om de melk en de boter en de kaas,

maar die wij steeds weer achterlaten in onze wei.

 

Ook Paulus herinnert ons indringend aan het verlangen van God:

 

Weten jullie niet dat jullie Gods tempel zijn,

en dat de Geest van God in jullie woont?

 

Ons lichaam is de tempel van God, zeggen Jezus en Paulus.

In ons moet Hij de ruimte krijgen, om er ons en alles te ontvangen.

Dat is een verrassende kijk op ons lichaam en ons leven.

Niet wij, maar God is er de gastheer, en wij de gasten.

 

En dat geldt voor alles wat lichamelijk is:

de dingen, de planten, de dieren, de hele kosmos:

God is er de gastheer van, en wij en al wat is,

zijn er uitgenodigd als door Hem gewenste gasten.

 

Maar ben ik wel gast in mijn lichaam en in al wat is?

Ben ik wel te gast bij mijzelf, bij wie ik ben?

Met al mijn unieke mogelijkheden, maar ook mijn grenzen?

Wil ik niet liever gast zijn in een ander lichaam,

dat er zoveel beter uitziet, jonger is,

heel andere talenten heeft, slimmer is?

 

En ben ik wel te gast in de relaties die mij gegeven worden?

Zou ik niet liever andere relaties hebben,

die mij misschien meer aanzien geven en respect?

Kan ik wel gast zijn met die onmogelijke ander die mij gegeven wordt,

of tref ik alleen mijzelf aan in het centrum van mijn leven?

 

En blijf ik wel gast – ook als alles minder wordt?

Wanneer mijn lichaam het begeeft of mijn geest minder helder,

mijn relaties het begeven en ik eenzaam wordt?

 

Jezus en Paulus nodigen ons uit om met hun ogen te kijken.

Zij vragen ons: Kun je jezelf zien als een tempel van God?

Durf je daar binnen te treden zoals je gegeven wordt,

om er te verschijnen voor zijn bevrijdend Gelaat? –

en je te laten ontbinden van al datgene waaraan je gehecht bent,

maar wat de ontmoeting met Hem en je naaste in de weg staat?

 

Als ik eerlijk ben en naar mijn eigen leven kijk, is dat een moeilijke zaak.

Dan moet ik erkennen dat ik vaak besefloos door het leven ga.

Dat ik onbewust zelf vaak de gastheer in mijn leven ben.

Wat God meestal in mij, zijn heiligdom, aantreft

 

zijn allerlei slimme verkopers die Hem en mijn medemensen

gunstig willen stemmen met offers van allerlei aard;

en geldwisselaars die Zijn goedheid inwisselen voor mijn goedheid.

Veel ruilhandel ten dienste van mijzelf i.p.v. Hemzelf.

 

‘Durf je, zoals ik, werkelijk gast te zijn in het huis van de Vader’,

dat is de uitdaging die Jezus aan ons allen vandaag stelt.

Durf je werkelijk met enkel jezelf voor God Gelaat te staan,

en te zeggen: Hier ben ik; mij geschiedde naar uw woord.

 

Durf je te zijn wat dwaas is in de ogen van de wereld:

even niet autonoom te zijn, maar afhankelijk en ontvankelijk;

een mooi en uniek geschenk van God zijn,

precies zoals je bent en even niet anders.

 

Leren onszelf te geven is een proces wat een leven lang duurt.

Maar als we dat meer en meer durven doen in ons leven,

dan worden we werkelijk een gast in zijn koninkrijk,

en zoeken wij Hem echt,

zoals wij zojuist in het openingslied hebben gezongen:

 

Wij zoeken Ú als wij samenkomen,

hopen dat Gij aanwezig zijt in ons,

hopen dat het er eens van zal komen:

mensen in vrede vandaag en altijd.

 

Ja, wij mogen hopen dat Hij aanwezig komt in ons leven.

Ja, wij mogen hopen dat het er van komen zal – steeds weer;

dat ons verlangen groeien zal naar zijn aanwezigheid in ons,

naar zijn bevrijdende komst en geboorte – advent

in ieder van ons, in zijn huis, zijn heiligdom.

Opdat Hij plaats kan vinden in al wat van Hem is en altijd al was.

 

Dat wij groeien in hoop en verlangen en van harte blijven zingen:

 

Wij vragen Ú – als behoud en zegen,

hopen dat Gíj – ons biddend verlangen bent,

hopen dat Gíj – ons uw adem blijft geven:

geestkracht die ons mensen tot vrede bekoort.

 

 

Bew