Het is een heel moderne parabel, die we zojuist hoorden: je moet je talenten ontwikkelen en gebruiken. Scholen hebben een talentenklas,we krijgen een talentencampus en ook het eind van die parabel klinkt heel modern. In het zakenleven van onze tijd, daar moet winst gemaakt worden of anders deugt het niet. Je moet je geld niet in je oude kous bewaren, maar zet het op de bank dan krijg je tenminste nog rente. Want het moet opleveren! En zelfs het einde dat zo hard klinkt is de gang van zaken bij elk faillissement of in minder economische tijden: mensen die eruit moeten, hun baan verliezen of zelfs met grote schulden achterblijven bij het sluiten van een bedrijf.
En toch klinkt het ook weer niet erg christelijk. Het gaat hier -dat weten we – over een parabel, Parabels zijn voorbeeld- verhalen die iets speciaals willen duidelijk maken en dus dingen op scherp zetten..en hier is dat duidelijk: God is die man die naar het buitenland vertrekt. Wij zijn die dienaren die op zijn bezit moeten passen. Het talent was de grootste geld-eenheid van die tijd, een waarde van 40 kilo zilver, wordt geschat, we weten dat niet precies.. En wij, zijn dienaren, moeten de talenten die ons zijn toevertrouwd gebruiken, zodat ze vrucht dragen.
De beeldtaal van deze parabel is die van de economie: geld maken, werken en winst maken. De parabel spreekt over de bank en rente. Het klinkt allemaal heel modern, helemaal van onze tijd. Maar… het gaat hier niet over geld verdienen of aandelen en winst. We moeten goed luisteren! De heer vertrouwt niet ieder zijn afzonderlijke persoonlijke kwaliteiten toe; Hij vertrouwt zijn hele bezit toe aan zijn dienaren. En zijn bezit dat is niet geld. Dat is zijn ideaal, zijn droom met de hele schepping, met zijn mensen en zijn mensengemeenschap. Dat is de uitdaging waar wij voorstaan: Gods schepping en zijn bedoeling met al wat is, tot bloei brengen en vooruitdragen. En daar mag niemand zich aan onttrekken
Het woord ‘talent’ heeft twee betekenissen gekregen, waarschijnlijk door deze parabel, want het woord talent werd ook de naam voor de menselijke kwaliteiten die je meedraagt. En al hebben we allemaal verschillende kwaliteiten, we hebben er o zoveel – ieder van ons. We zijn geweldig begiftigde wezens, we kunnen er mee tot op een onbenullige astroïde ergens heel ver weg in het heelal komen. Al je talenten moet je aanwenden, zo goed je kunt, opdat Gods droom met mij en met zijn hele schepping waar wordt, gerealiseerd wordt, mede door mijn inspanning. En als je doet wat je kunt, dan is het goed . En dan is het heel goed. “Uitstekend goede en trouwe knecht”, klinkt het. Dat is de zin van deze parabel.
De liturgie van deze zondag geeft een duidelijk voorbeeld. We lazen in de eerste lezing een van de schaarse stukken over de vrouw. Onze bijbel komt uit een mannencultuur. Zoals ook in onze profane geschiedenisboeken het bijna uitsluitend over mannen gaat, zo is dat in de bijbel ook zo. Het is dan ook bijzonder dat het boek Spreuken eindigt met zo’n uitgebreid loflied op de vrouw. Dit is maar een gedeelte van dat loflied en dit stuk is al duidelijk genoeg. en liegt er niet om. Een sterke vrouw wie zal haar vinden begint de tekst. Nou..sterke vrouwen zijn er zat, hier een kerk vol sterke vrouwen niet vanwege haar spierballen of haar hoge positie in de samenleving, maar wel om haar basis plaats in de samenleving, vrouwen zijn de draagsters van het leven, de draagsters van onze gezinnen, de draagsters van onze gemeenschappen, ook van onze geloofsgemeenschap.
Deze tekst is een gedicht, een acrosticon, dwz dat ieder regel begint met een volgende letter van het hebreeuwse alfabet begint. De bijbelwetenschappers zijn er tamelijk over eens dat in dit gedicht de vrouw het beeld is van de wijsheid van God.
Nou, dames, een mooier compliment kan de Bijbel jullie niet maken.