Overweging van zondag 30-8-2015 door pastor Leon Teubner

Vandaag haalt Jezus deze woorden van God bij de profeet Jesaja aan,

 

Dit volk eert Mij wel met de lippen,

maar hun hart is ver van Mij.

Hun ontzag voor Mij is niet meer

dan een voorschrift van mensen,

die door mensen wordt aangeleerd.

 

Jezus wil ons ervan bewust maken, hoe het vaak

met ons gesteld is in de relatie met zijn Vader.

 

De klacht van God tot ons vandaag is,

dat wij vaak niet echt in relatie met Hem staan.

In plaats daarvan staan wij meestal in relatie

met onze eigen gemaakte voorschriften, die regelen

hoe we met Hem en met elkaar dienen om te gaan.

 

Elke zondag naar de kerk gaan omdat dat voorgeschreven is,

geen vlees eten op vrijdag, vasten in de vastentijd,

goed zijn voor een ander omdat God dit gebiedt,

of om de hemel niet te missen.

 

Voorschriften die het verlangen om God zèlf te ontmoeten

kunnen verduisteren en verstikken, zozeer zelfs,

dat ons verlangen naar Hem geheel verloren kan raken.

Dan verlangen we nog wel naar van alles en nog wat,

maar dan raken we los van de bron van ons verlangen die God is.

 

Dit volk eert Mij wel met de lippen,

maar hun hart is ver van Mij.

Jullie ontzag voor Mij is niet meer

dan een voorschrift van mensen,

die door mensen wordt aangeleerd.

 

Wij denken en zeggen wel dat we gelovig zijn,

maar gelovig zijn in Jezus’ ogen betekent,

dat we ons toevertrouwen en hechten aan zijn Vader.

En als Hij om zich heenkijkt, ziet Jezus met Jesaja,

dat de mensen meer vertrouwen op zichzelf,

op hun eigen regels en voorschriften, dan op de Vader!

 

Luister naar Mij en begrijp Me toch, smeekt Hij.

De Vader wil werkelijk contact met ieder van ons,

Hij wil een echte relatie met ons, zoals vrienden onder elkaar,

of zoals een bruidegom met zijn bruid.

Als gunnende goedheid wil de Vader

in ieder van ons en onder ons wonen.

God wil het hart vormen van ons hart,

het hart van ieder mens en van de gemeenschap.

Zoek de Vader niet buiten je, zegt Jezus,

niet hier of daar, maar zoek Hèm in jezelf,

en al het andere zul je erbij krijgen.

 

God de Vader woont en werkt in ieders hart,

om ons één te maken met Hem en met elkaar.

Alleen Hij is daartoe in staat, want in ons hart

leeft en wrot er van alles en nog wat:

 

gedachten en gevoelens die ons toewijden aan God en aan elkaar,

maar ook die welke ons doen afkeren van God en van elkaar,

verlangens en zorgen die gemeenschapsvormend zijn

maar ook die welke gemeenschapvernietigend zijn.

 

Dit volk eert Mij wel met de lippen,

maar hun hart is ver van Mij.

 

Waar zijn wij vandaag met ons hart,

waar is ons hart nu mee gevuld?

Wat leeft er in mijn hart?

 

Meestal mijn eigen verlangens en zorgen;

allerlei gedachten en gevoelens, kwade en goede;

en ook tweegesprekken met mijzelf,

of met anderen die mij geraakt hebben.

En mijn agenda, met daarin van alles

wat er moet gebeuren iedere dag weer.

 

Hoe moet ik God nu vinden onder zoveel stemmen

die er in me klinken of op me inpraten van buitenaf?

Het lijkt wel onmogelijk om in die drukte op God gericht te blijven.

En toch klinkt vandaag zijn aanspraak aan u en mij:

 

Dit volk eert Mij wel met de lippen,

maar hun hart is ver van Mij.

 

Zou ik mijn hart dan leeg moeten maken van al wat er in leeft,

om het geheel vrij te houden voor Hem alleen?

Zou ik die drukke innerlijke en uiterlijke wereld moeten ontvluchten,

die mij voortdurend bezig houdt met van alles en nog wat,

maar die mij God zèlf telkens weer doet vergeten?

Moet ik dan monnik worden of Zenboeddhist?

 

Jesaja geeft op deze vraag een onverwachte wijzing.

Nadat zijn klacht tot ons geklonken heeft, zegt God:

Maar zie, Ik ga dóór,

wonderen te doen voor dit volk,

het ene na het andere.

 

Juist omdát wij zovaak opgaan in de dingen binnen en buiten ons,

zodat wij geheel doof en blind worden voor het woord van God,

blijft Hij onophoudend onze aandacht trekken met zijn wonderen,

net zolang, totdat wij ons opnieuw gekeerd hebben naar Hem.

 

Maar wat zijn dan die wonderen, die ons elk moment gebeuren,

en die ons weer richten willen op God die woont in ons hart?

Die wonderen gebeuren toch helemaal niet in óns leven,

of zijn wij inderdaad ziende-blind en horende-doof?

 

Ja, zegt Jesaja, want zie, dat wonder ben je op de eerste plaats zelf:

al die cellen, al die haartjes en al die stroompjes,

dat lichaam dat hier op een stoel zit te leven en te ademen,

met een hart dat klopt, en met van alles

wat in dat hart leeft, en voelt en denkt,…

Wat een wonder, dat nu voortkomt uit het woord van God,

en dat, elk moment van ons leven opnieuw.

 

Ja zie, Ik ga dóór, zegt God,

wonderen te doen voor jou,

het ene na het andere.

 

Wij hoeven ons hart niet leeg te maken,

wij hoeven de wereld niet te ontvluchten, niets daarvan.

Integendeel, niet zonder maar mét al onze verlangens en zorgen,

kunnen wij verschijnen voor zijn gelaat – telkens opnieuw.

Wij worden door God steeds weer uitgenodigd Hem in ons te gaan zien,

Want, zegt Hij:

 

Als Jacob en zijn kinderen zien

wat Ik doe in hun binnenste,

dan zullen zij heiligen mijn naam.

Zij zullen heiligen de Heilige van Jakob,

ontzag hebben voor de God van Israël.

 

God frot dóór in ons, in al onze verlangens en zorgen,

net zolang, totdat wij Hem daarin weer zien en horen:

Ja!, zegt Hij, Zie, Ik ga met jou, Ik ben die Ik ben.

Als wij dat gaan zien en geloven, is ons hart niet ver van Hem,

en wij zullen leven, werkelijk leven!

overweging 2-8-2015 door pastor Leon Teubner

Wat moeten we doen

om werkzaam te zijn in de werken van God?

 

Deze vraag stellen de mensen aan jezus,

als Hij hen zegt dat zij niet zo hard moeten werken

voor wat vergankelijk is maar meer voor wat blijvend is.

 

Toen wij afgelopen donderdag in Rond de Schrift

dit verhaal uit het evangelie van Johannes lazen,

had ik er bijna overheen gelezen.

Mijn aandacht werd eerst getrokken naar al die beelden:

brood uit de hemel, manna in de woestijn, voedsel van eeuwig leven,…

 

En toch is deze vraag mij de afgelopen dagen gaan puzzelen:

 

Wat moeten we doen

om werkzaam te zijn in de werken van God?

 

Ik begon mij af te vragen: stel ik mij die vraag wel eens?

 

Wat moet ik doen

om werkzaam te zijn in de werken van God?

 

Ja, die vraag stel ik mijzelf wel eens, maar met andere woorden.

Maar nu ik er zo bij stilstond, voelde ik ook:

ik stel me die vraag eigenlijk nog veel te weinig.

 

Net als u waarschijnlijk, word ik snel in beslag genomen

door van alles wat er leeft – in mij en buiten mij,

aan onzekerheden, verlangens, en verwachtingen.

 

Allerlei zaken die op dit moment belangrijker lijken

dan het dagelijks stellen van die ene vraag:

 

Wat moet ik nu en in dit geval doen

om werkzaam te zijn in de werken van God?

 

Het eerste antwoord van Jezus op deze vraag is:

 

Je moet wat minder werk maken van vergankelijk voedsel,

en wat meer van het voedsel dat blijft,

voedsel van eeuwig leven

 

Jezus spreekt in het evangelie van Johannes genuanceert als hij zegt:

 

Maak wat minder werk van wat vergankelijk is,

en wat meer van datgene wat eeuwig blijft.

 

Wat minder en wat meer…

Jezus houdt hier beide werelden bij elkaar:

dat wat vergaat en dat wat eeuwig is.

Want in al het vergankelijke woont de Onvergankelijke,

in al het tijdelijke is de Eeuwige werkzaam.

 

Er is bij Jezus helemaal geen sprake van dualisme.

Vergankelijk en onvergankelijk, tijd en eeuwigheid,

hemel en aarde, God en mens en al wat is, zijn één!

 

Maak wat minder werk van wat vergankelijk is,

en wat meer werk van wat eeuwig blijft.

 

Jezus zegt dus niet, dat we ons niet bezig zullen houden

met onszelf, of met onze toekomst.

Maar Hij probeert ons wel scherp duidelijk te maken,

dat we de Eeuwige niet mogen vergeten

in al ons tijdelijke doen en laten.

 

En dat wij God voortdurend moeten betrekken

bij hoe het met ons zal gaan in het licht van zijn werken.

 

Hij zegt ons daarmee ook met zoveel woorden,

dat God niet met ons moet meewerken,

met onze logica en met onze plannen en doelen,

maar wij met Hem en het zijne.

Hij is immers de bron en bewerker van alles.

 

Wat moet ik doen om werkzaam te zijn

in de werken van God?

 

Wat zijn dan de werken van God waarin wij kunnen werken?

Dat zijn wij in de eerste plaats zelf.

Hij schept mij en ieder van ons in zijn beeld.

Elk moment schept Hij ons, zolang als wij leven.

 

Ieder van ons is het werk van God waarin Hij werkt.

Ten minste in zover wij Hem daarbij niet hinderen.

Daarom zegt Jezus vandaag ook tot ons:

 

Maak maar wat minder werk van wat vergankelijk is,

en maak maar wat meer werk van wat eeuwig blijft.

 

Als wij echt mee willen werken in het werken van God,

dan zullen wij steeds weer aan Hem moeten vragen:

wat wil Jij dat ik doe, hier en nu –

met heel mijn lijf, met heel mijn hart,

met heel mijn ziel en verstand,

en met al mijn vermogens?

 

En wel met mijn voeten op de aarde, in deze wereld.

Want ook dat is Gods werk: de gehele schepping.

 

Het eerste antwoord dat Jezus dus geeft op de vraag:

 

Wat moet ik doen om werkzaam te zijn

in de werken van God?

 

is:

 

Maak wat minder werk van wat vergankelijk is,

en wat meer werk van dat wat eeuwig blijft.

 

 

Zijn tweede antwoord deze vraag is een paradoxaal antwoord:

Hij zegt:

 

Dit is het werk van God:

dat jullie op Hem vertrouwen die Hij gezonden heeft

 

Jezus nodigt ons uit te vertrouwen op Hem: Hij die het woord van God is.

Maar vreemd genoeg blijkt ons vertrouwen in Hem het werk te zijn van God.

Ons werk is dan, te vertrouwen op het vertrouwen van Gods woord in ons.

En dat woord van God waaraan wij ons toevertrouwen, zegt ons vandaag:

 

Maak maar wat minder werk van wat vergankelijk is,

en wat meer van datgene wat eeuwig blijft.

 

De blijde boodschap begint voor ons vandaag

met het stellen van een vraag:

 

Wat moet ik doen om werkzaam te zijn

in de werken van God?

 

Jezus was voortdurend werkzaam in de werken van God.

In al wat Hij deed vertrouwde Hij zich geheel en al toe

aan het vertrouwen dat de Vader in Hem had.

Zo is Hij Gods levende antwoord geweest op onze vraag.

 

Als ook wij Gods woord vertrouwen,

en in ons dagelijkse doen en laten

ons steeds weer richten tot God met de vraag:

Wat wil Jij dat wij doen,

zullen ook wij gaandeweg Zijn levend antwoord worden.

 

Dat wij Hem navolgen die ons biddend vragend is voorgegaan.

 

 

Laat ons bidden

 

Bewarende God,

Jij, die ons in jouw leven roept

en ieder van ons bemint,

open ons hart voor jouw woord,

dat ons in dit leven gidsen wil

en ons thuis wil brengen bij jou en bij elkaar.

Maak ons tot instrument van jouw liefde.

Laat ons zingend bidden

 

Bewarende God,

Jij, die ons schept in jouw beeld,

en tot jouw gelijkenis,

open ons hart voor jouw belofte:

bewaring voor ieder van ons.

Wijs ons de weg die Jij met ons wil gaan,

opdat wij werkelijk tot leven komen,

en gunnend en bevestigend worden voor elkaar.

Laat ons zingend bidden

 

Bewarende God,

Jij, die ieder van ons bewaart

en niemand verloren laat gaan,

open ons hart voor de tekorten van elkaar.

Leer ons onze naasten te vergeving,

jouw liefde en vergeving te delen met elkaar,

zeventig keer zeven maal.

amen

 

Overweging van 26-07-2015 door p. George Zeegers

Feestdag van p. Titus Brandsma, onze patroon

Woord van welkom

We komen net terug van een groet aan Titus bij het beeld  vóór het TBL, het Lyceum dat naar hem genoemd is: Titus Brandsma lyceum. Het is dit jaar een bijzonder jaar omdat we gedenken dat de Karmel al 125 jaar hier in Oss aanwezig is en heel veel vruchtbaar werk heeft ondernomen voor de Osse bevolking. Een heel bijzondere karmeliet was natuurlijk pater Titus Brandsma. Hem willen we hier in een blijde viering gedenken omdat hij de patroon is van onze parochie.

 

Ter zijner ere ontsteken we hier de Titus kaars, die hier elk jaar wordt aangestoken op zijn feestdag. Johan, jij hebt deze kaars meegebracht uit Dachau, wil je die hier zelf aansteken?

 

En dan U ziet hier deze mooie blauwe kolommen, Koningsblauw heet deze kleur.

Een van onze parochianen, Mevrouw Ger van Iperen, heeft als geschenk aan de parochie en als dank voor 125 Karmel hier in Oss een beeldje gemaakt van Titus. Ger, wil jij naar voren komen en zelf jouw beeldje onthullen?  Ik zal het andere onthullen, want je hebt er meteen een afdruk van gemaakt.

Op het eind van onze viering zal ik er meer over vertellen.

 

 

Overweging

“Wees barmhartig zoals jullie Vader barmhartig is.” Zo besloot de evangelielezing zojuist. Het is een kernwoord in de christelijke moraal. Barmhartig…. Een woord dat bijna niet meer voorkomt in ons vocabulaire. Onze wereld kent dat woord nauwelijks nog. In het bedrijfsleven…. barmhartig????  Klop eens aan bij je bank of bij je verzekering????  Barmhartigheid? in de organisatie van zorg en verzorging?????  In de maatschappelijke inrichting van ons land en onze stad..??? Barmhartig???

Alles is ingepakt in protocollen en voorschriften; alles is geformaliseerd. Je kunt de gemeentelijke diensten  niet meer benaderen  of je moet telefonisch en liefst nog per iemeel een toestemming of afspraak hebben. Zelfs in onze parochie: we willen een gastvrije parochie zijn, maar ook hier gelden regeltjes en protocollen die de dienst vaker uitmaken. Natuurlijk moeten er regels zijn en dingen in banen worden geleid, anders wordt samenleven tot chaos. Maar de basis moet  zijn: barmhartigheid.

“Wees barmhartig zoals jullie Vader barmhartig is.”  Dat is ónze levensregel als christenmens. Dat is de diepste drijfveer voor onze omgang met elkaar.

Barmhartigheid: dat is geen deugd van het verstand, maar van het hart. Wij, christenen, moeten verstandige mensen zijn, die leven vanuit ons hart!  In de encyclopedie staat bij barmhartigheid: compassie, deernis, edelmoedigheid, genade, goedertierenheid, goedheid, liefdadigheid, mededogen, medegevoel, medelijden, ontferming.

 

Vandaag is het de feestdag van pater Titus Brandsma. Feestdag ??? Het is vandaag precies 63 jaar geleden dat hij in de ziekenboeg van Dachau, volkomen uitgemergeld, een doodsspuitje kreeg.  26 augustus 1942 ‘smiddags om 14.00 uur! …. Ja toch feestdag!

U hebt hem in 1998 tot patroon van úw, déze, parochie gekozen en niet voor niets. Op 3 november is het al 30 jaar geleden dat hij in Rome plechtig tot zalige werd verklaard. 3  november 1985! Velen van U zijn daar bij geweest, daar op het Sint Pietersplein.  Met die zaligverklaring werd hij officieel binnen onze kerk tot voorbeeld van christelijk leven verklaard. Aan zo’n zaligverklaring – en voorts ooit heiligverklaring- gaat een groot diepgaand onderzoek vooraf naar de handel en wandel van de persoon in kwestie. De zalige pater Titus Brandsma!

De officiële liturgie voor deze feestdag leest een gedeelte uit het evangelie van Sint  Lucas en wel een gedeelte waarin Jezus de levenshouding van de gelovige mens schetst: “heb je vijanden lief, zegen wie je vervloeken en bidt voor hen. Behandel de mensen zoals je zelf behandeld wilt worden. Wees barmhartig zoals jullie Vader barmhartig is.”

Titus Brandsma: de barmhartige!

Broeder kok uit ons klooster toen in Nijmegen, had andere woorden voor Titus. Hij was vaak laaiend als hij in de keuken komend om het eten klaar te maken, ontdekte dat zijn inkopen verdwenen waren omdat Titus aan de deur weer mensen had te woord gestaan.

Maar het getuigenis over Titus is wel tamelijk eensluidend: hij was toegankelijk voor oud en jong, voor rijk en arm, voor de sloeber en voor de professor; en hij had een tomeloze energie voor de verdediging van en de inzet voor de waarden en idealen van de Karmel en van de Kerk van zijn dagen. Hij was geen koning zoals Salomon, maar wel een mens “vol wijsheid en begrip”. Dus toch koningsblauw. Hij was een man met een geweldig verstand, maar hij leefde vanuit zijn hart. En juist dát maakte hem zo bijzonder. Op 6 november willen we hem eren en gedenken in een symposium in het stadhuis van deze gemeente Oss.