Waarom gedragen uw leerlingen zich niet
volgens de overlevering van de voorvaderen?
Met deze vraag roepen enkele Farizeeën en Schriftgeleerden
Jezus als leraar en als één van hen, ter verantwoording.
Want zijn leerlingen houden zich niet aan hun overlevering,
en Jezus onderricht zijn leerlingen dus niet goed in hun ogen.
Blijkbaar hecht Hij niet zoveel waarde aan de overlevering.
De Farizeeën en Schriftgeleerden echter wel.
Zoveel zelfs, dat ze Jezus opzoeken
en Hem daarmee indringend confronteren.
Waarom gedragen uw leerlingen zich niet
volgens de overlevering van de voorvaderen,
maar eten zij met onreine handen?
Bij ‘wat overgeleverd wordt’ kunnen we denken
aan regels en normen, aan de heersende mores.
Zoals hier: je zult je handen wassen voor het eten.
Van generatie op generatie worden normen en regels overgeleverd,
maar door de tijd heen zijn zij wel aan verandering onderhevig.
En zij verschillen ook van cultuur tot cultuur.
Vroeger mocht een leraar een leerling een klap geven,
nu niet meer.
Maar in veel andere culturen is dat nog heel gewoon.
Vroeger was overal roken heel gewoon,
nu vinden we dat roken alleen nog maar kan op speciale plekken.
Wat de voorvaderen overleveren aan normen en regels,
moet door elke nieuwe generatie opnieuw heengaan,
en wordt aangepast aan de inzichten en noden van de nieuwe tijd.
Maar het gaat hier wat Jezus betreft niet om normen en regels
waar hij anders tegenaan zou kijken, of die zou willen veranderen.
Het gaat Hem erom welke waarde deze hebben of moeten hebben,
in het licht van het alledaagse leven van mensen met God.
Zijn reactie op de vraagstellers is onverwacht scherp:
Huichelaars!
Jullie laten het gebod van God varen
en houden vast aan de overlevering van mensen.
Mensenwet is wat jullie leren.
Dit twistgesprek is een gesprek onder leraren.
Jezus is een rabbi die leerlingen onderricht,
en zo doen ook de Farizeeën en Schriftgeleerden.
En het gaat daarbij om het onderricht in de relatie met God.
Wat hier in onze cultuur allang gescheiden is,
de opvoeding thuis en op school,
én het geloofsonderricht over de relatie met God,
dat is in Jezus’ tijd nog één en hetzelfde.
Alle spreken en zwijgen, denken en doen van de mens
werd toen beoordeeld binnen de relatie van die mens met God.
Elke gelovige mens leefde in het besef te staan voor Gods gelaat,
en moest van daaruit ook zuiver leven, en God welgevallig zijn.
In die zin is de vraag van de Farizeeën en Schriftgeleerden:
niet vreemd en zeker gelegitimeerd t.a.v. deze collega rabbi.
Opvallend scherp is wel Jezus’ reactie op hun vraag:
Huichelaars!
Jullie laten het gebod van God varen
en houden vast aan de overlevering van mensen.
Die scherpte is er om de vraagstellers flink wakker te schudden.
Om hen te laten zien wat er feitelijk in hun dagelijks leven gebeurt.
In Jezus’ ogen staat hun relatie met God op het spel.
Met al hun aandacht voor de overlevering van de voorvaderen,
is ongemerkt hun aandacht verschoven van het gebod van God,
naar de door mensen gemaakte normen en regels.
Mensenwet is wat jullie leren.
Dat is wat Jezus hen hier voorhoudt.
Het hart van de overlevering –
d.i.: de relatie met God in het dagelijks leven,
is in zijn ogen daaruit verdwenen.
De mensen leven wel in relatie met hun naasten,
maar die relaties worden vooral bepaald
door de normen en regels van de cultuur,
door de wetten van mensen, i.p.v. de wijzing van God.
Jullie laten het gebod van God varen
en houden vast aan de overlevering van mensen.
Opvallend is, dat er niet staat: de geboden van God – maar hét gebod.
Jezus spreekt hier niet voor dovemansoren.
Hét gebod van God – dat is het grote liefdesgebod,
waaruit alle wijzingen, regels en normen voortvloeien:
Hoor Israël, de Heer jullie God, de Heer is de Enige.
En je zult de Heer je God beminnen met heel je hart,
met heel je ziel en met heel je vermogen.
Dit grote liefdesgebod vat héél de Schrift samen.
En het begint niet met: je zult beminnen, maar met: Hóór.
Het beminnen vloeit a.h.w. uit het horen naar God als vanzelf voort.
Door werkelijk naar God te horen – die liefde is,
ga je als vanzelf God beminnen, en je naaste en jezelf.
En uit dit liefdevolle horen vloeien dan als het goed is,
weer de juiste normen en regels voort
die een menswaardige samenleving mogelijk maken.
Een gemeenschap waarin mens en God samen door het leven gaan
en waardoor zijn koninkrijk gestalte kan krijgen.
Wie oren heeft die hore!
zegt Jezus tot de Farizeeën en Schriftgeleerden.
Want alleen zo kan de Vader in ons werken,
en kunnen wij de werken van de Vader doen.
Maar hoe is het nu met ons gesteld, met mij en met u?
Leven wij wél elke dag in en vanuit het besef
dat God in ons woont en door ons heen wil werken?
Is ook ons leven vaak niet geheel gevuld
met zelf en op eigen kracht zo goed mogelijk proberen te leven,
en wel binnen de normen en de regels welke onze samenleving
en onze cultuur aan ons overleveren?
Is ook bij ons niet het hart verdwenen van die God die liefde is –
en is zijn plaats ingenomen door de regels van de economie,
de productiviteit en de beheersbaarheid van de samenleving?
Hebben die de macht niet overgenomen in onze cultuur?
Wat is het toch moeilijk om te leven in het vertrouwen dat God in ons werkt!
Een Belgische karmeliet omschreef het ooit eens heel kernachtig aldus:
“Het is gemakkelijker om viool te spelen voor God, dan om een viool te zijn in zijn handen.”
Dat wij net als J. het aandurven ons aan te bieden als een prachtig instrument in zijn handen.